Put your money where your mouth is!


Door https://chrisvankoppen.nl/
Chris van Koppen was van 2010-2018 directeur-bestuurder van bkkc | brabants kenniscentrum kunst en cultuur en van 2018-2021 van Kunstloc Brabant.

Toen ik in 2010 naar Brabant kwam om directeur te worden van het kort daarvoor tot stand gekomen brabants kenniscentrum kunst en cultuur (bkkc) verkeerde de culturele sector in crisis. In oktober van dat jaar trad het eerste kabinet-Rutte aan, het kabinet van VVD en CDA dat met gedoogsteun van de PVV een beleid zou gaan voeren waarbij, zo kondigde de nieuwe premier aan, rechts Nederland zijn vingers zou aflikken.[1] En blijkbaar verlekkerde rechts Nederland zich bij gehak in en op de culturele sector. Halbe Zijlstra mocht het beulswerk verrichten. Hij was verantwoordelijk voor een bezuiniging op de rijksbegroting voor cultuur van € 200 miljoen. Hij verdedigde die met een reeks door onkunde geschraagde depreciërende uitlatingen over de sector waarmee hij nog eens een hoeveelheid moeilijk te becijferen additionele schade aanrichtte. En hoewel al snel duidelijk was dat het bezuinigingsbeleid niet de gewenste effecten had, zelfs schadelijk was voor de Nederlandse concurrentiepositie[2] bleef de VVD ook in volgende kabinetten de erfenis van Halbe Zijlstra koesteren. In het tweede en derde kabinet-Rutte wilden Jet Bussemaker en Ingrid van Engelshoven wel anders, maar ze mochten niet of maar heel gedeeltelijk. Pas de in 2022 aangetreden staatssecretaris Gunay Uslu slaagde er, misschien geholpen door de coronacrisis, in zich aan de schaduw van Zijlstra te ontworstelen en de rijksbegroting voor cultuur terug te laten keren op het pad dat in 2010 werd verlaten.

Maar er werd in 2010 en de jaren daarna niet alleen door het Rijk op cultuur bezuinigd. Ook gemeenten en provincies hanteerden het mes. Overal in het land werden bibliotheken gesloten en verdwenen muziekscholen. Op basis van een advies van de commissie-Lodders uit 2008 kondigden de provincies aan zich te willen concentreren op hun wettelijke taken: erfgoed en archeologie. In het door de provincies in 2010 vastgestelde IPO Profiel Provincies kwam het woord kunst niet voor. In lijn daarmee zag ik collega-instellingen in Zeeland, Groningen en Overijssel verdwijnen en in Noord-Holland, Zuid-Holland en zelfs Gelderland inkrimpen tot een schaduw van wat ze ooit waren. Ook ik moest bezuinigen. Bij mijn aantreden liet de provincie weten dat de voor bkkc beschikbare middelen per 2013 met 25% zouden worden gekort en dat ook de via bkkc aan de culturele sector verstrekte incidentele subsidies dan met 25% zouden worden verminderd.

Het afwijkende Brabantse pad
En toch was de situatie in Brabant anders. Net zo min als Limburg en Friesland omarmde Brabant uiteindelijk het advies van de commissie-Lodders. In alle drie die provincies speelde daarbij iets van een gevoel van provinciale eigenheid, provinciaal chauvinisme zo je wil, een rol. Maar in Brabant kwam daar iets bij. De provincie stond na de ontmanteling van Philips die in 1990 was begonnen en de ondergang van DAF in 1993 voor een grote economische uitdaging. Je kunt het je nu bijna niet meer voorstellen, maar ooit was de vrees dat Brabant Zuid-Limburg achterna zou gaan, dat zich nooit heeft weten te herstellen van de mijnsluitingen in de jaren 1970. Bij het oppakken van die uitdaging speelde de provincie een cruciale rol. En de provincie kon die rol pakken omdat de gemeenten de provincie die rol gunden. Of omdat geen van de gemeenten in staat was zelf die rol te pakken. Ik heb er vaker op gewezen: Brabant kent vier grote steden, drie daarvan behoren tot de tien grootste in Nederland, maar geen van die steden is groot genoeg om de provincie te domineren, zoals Amsterdam dat in Noord-Holland doet, Rotterdam en Den Haag in Zuid-Holland en de stad Utrecht in Utrecht. In Brabant zochten provincie en steden de samenwerking, die in 2001 haar formele vorm kreeg in BrabantStad, gericht op het scheppen van een sterk, internationaal concurrerend en duurzaam groeiend stedelijk netwerk. Onder de paraplu van dit samenwerkingsverband stemden gemeenten en provincie beleid op het gebied van economie, ruimte en mobiliteit op elkaar af, maar stelde Brabant zich ook kandidaat om in 2018 culturele hoofdstad van Europa te worden.
Want de provincie realiseerde zich dat de culturele kwaliteit van de leefomgeving een doorslaggevende factor is om burgers en bedrijven te boeien en talenten te binden. In de Agenda van Brabant uit 2010 werd cultuur, in afwijking van het advies van de commissie-Lodders, gedefinieerd als een van de provinciale kerntaken, naast ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, bereikbaarheid van de regio en regionaal economisch beleid.[3] De toenmalige commissaris van de koning(in), Wim van de Donk, muntte daarvoor de term ‘meekoppelend belang’.[4] Deze visie op de betekenis van kunst en cultuur vormde het uitgangspunt voor een ambitieus cultuurbeleid, waarvoor de uitgangspunten in 2013 werden vastgelegd in de Cultuuragenda van Brabant voor 2020: ‘Op weg naar Brabant als topregio in Europa op het gebied van kennis en innovatie, is een sterke identiteit en een goede woon- en werkomgeving belangrijk. […] Cultuur is het cement van onze samenleving én van cruciaal belang voor de toekomst van Brabant […] De culturele rijkdom van Brabant […] is de motor voor de ontwikkeling van creativiteit en geeft ruimte, kennis en inspiratie aan die mensen die nodig zijn voor de topregio Brabant.’[5] En dat beleid is succesvol geweest. Aangejaagd door een agenderende, stimulerende en communicerende ondersteunings- en uitvoeringsstructuur introduceerde de provincie een reeks nieuwe en vernieuwende instrumenten. Ik denk dan in de eerste plaats aan het in 2013 gelanceerde impulsgeldenprogramma dat aanvragers ondersteuning biedt in de vorm van kennis, leningen en verschillende vormen van subsidie en met die aanvragers in gesprek gaat over waar het te ondersteunen project ze moet brengen. Met de introductie daarvan ging een streep door de eerder aangekondigde bezuiniging van 25% op incidentele subsidies: in plaats van de €900.000 die de provincie daarvoor aanvankelijk nog maar wilde reserveren, kwam er in 2013 €2,15 miljoen beschikbaar.  Maar zeker zo in het oog springend en landelijk voorbeeld stellend waren de talenthubs (nieuwe vormen van talentontwikkeling, waarbij individuele talenten centraal staan en presenterende organisaties medeverantwoordelijk zijn voor hun ontwikkeling), de Cultuur Loper (die cultuuronderwijs tot integraal onderdeel van het curriculum maakt) en het investeringsfonds Brabant C (dat er kwam toen Europa besloot niet Brabant maar Leeuwarden voor 2018 tot culturele hoofdstad uit te roepen). En die vernieuwingen betaalden zich uit. Het Brabantse cultuuraanbod is de achterliggende jaren rijker en gevarieerder geworden. De waardering voor dat aanbod groeide, in Brabant maar ook daarbuiten. Brabant is veel zichtbaarder geworden op de culturele kaart van Nederland. Het aantal Brabantse instellingen in de culturele eredivisie, de BIS, groeide van zeven naar twaalf. Het Brabantse aandeel in de landelijke koek, in 2013-2016 nog geen twee procent, is intussen meer dan verdrievoudigd.
Het gaat, denk ik, te ver om de door de Raad voor Cultuur bepleite regionalisering van het cultuurbeleid waarmee in de nu lopende cultuurplanperiode een begin is gemaakt, te zien als een direct gevolg van het Brabantse beleid, maar het Brabantse succes heeft de voorstanders van regionalisering wel vleugels gegeven. Met als kroon op het werk een begin dit jaar door het IPO omarmd Berenschot-rapport,[6] waarin afstand wordt genomen van het advies van de commissie-Lodders uit 2008 en wordt gepleit voor een wettelijk vastgelegd provinciaal cultuurbeleid, waarbij je als lezer voortdurend denkt ‘naar het voorbeeld van Brabant’.

De weg kwijt
In die context was de wending die het Brabantse cultuurbeleid de afgelopen jaren nam vrij bizar. Na de Provinciale Statenverkiezingen van 2019 dachten VVD en CDA dat wat Mark Rutte in 2010-2012 op landelijk niveau niet was gelukt – succesvol regeren over rechts – in Brabant wel mogelijk was: zij gingen in zee met Forum voor Democratie. Het resultaat was bestuurlijke chaos, waarbij in het voorbijgaan, net als landelijk tien jaar eerder, cultuur als wisselgeld werd gebruikt. Cultuur werd weggedefinieerd als een vorm van vrijetijdsbesteding. Wie het in december 2020 gepresenteerde Beleidskader Vrije tijd, Cultuur en Sport 2021-2022 las kon niet anders dan concluderen dat de provincie cultuur niet langer zag als een voor de regio van kennis en innovatie essentiële infrastructurele voorziening, althans die voorziening niet langer als een vanzelfsprekende provinciale verantwoordelijkheid zag.
Inmiddels is de orde in het Provinciehuis enigszins hersteld en ligt er nieuwe beleidsdocument: Levendig Brabant 2030. Met de taal en toon van dat stuk is niets mis: het ademt een vertrouwde visie. Het beklemtoont het belang van creativiteit, innovatie, inspiratie en verbeeldingskracht voor de aanpak van onze maatschappelijke opgaven. Onderkend wordt dat om de creativiteit, vernieuwingsdrift, ondernemingszin en samenwerkingskracht die zo kenmerkend zijn voor het Brabantse dna te behouden en te versterken initiatieven en investeringen nodig zijn van organisaties, van kunstenaars, creatieve makers en van doeners in cultuur, erfgoed, sport en vrijetijd, maar ook van bedrijven, maatschappelijke organisaties en Rijk, provincie en gemeenten. Beoogd wordt ‘een cultureel klimaat dat onze economische positie en ons welverdiende imago als innovatieve regio weerspiegelt.’[7] Je zou verwachten dat vervolgens de eerdere constatering in Levendig Brabant dat Brabant qua culturele voorzieningen en qua gemeentelijke en provinciale financiële investeringen in cultuur ‘onderaan de ranglijst’ bungelt[8] zou worden geproblematiseerd, zeker nu de coronacrisis zichtbaar heeft gemaakt hoe belangrijk cultuur voor samenleving is, maar ook hoe kwetsbaar de culturele sector is en hoeveel kwetsbaarder dan landelijk gemiddeld de Brabantse culturele sector is gebleken.[9] Want CBS-cijfers op basis van de jaarrekeningen van gemeenten en provincies laten zien de Brabantse provinciale uitgaven voor cultuur de afgelopen jaren zijn gedaald: van €23,59 per inwoner in 2019 via €19,45 per inwoner in 2020 naar €15,69 per inwoner in 2021 (tegenover, voor 2021, bijvoorbeeld € 60,04 voor Friesland, €52,61 voor Zeeland en €38,22 voor Limburg). De Brabantse uitgaven liggen daarmee weliswaar hoger dan, bijvoorbeeld Noord- en Zuid-Holland, maar anders dan daar worden ze niet gecompenseerd door hoge gemeentelijke uitgaven. In de provinciale rangorde, gemeentelijke en provinciale uitgaven bij elkaar opgeteld, komt Brabant niet verder dan een armzalige negende plaats, met in totaal €120,70 per inwoner. Brabant legt het daarmee af tegen de directe economische concurrenten Noord-Holland (€150,83) en Zuid-Holland (€146,78), maar ook tegen Zeeland (€145,97) en Limburg (€149,58).[10] Maar in Brabant kan het blijkbaar nóg een tandje minder. Levendig Brabant kondigt bezuinigingen aan: van 37% op erfgoed, van 24% op cultuur. Waarbij in de ‘kleine lettertjes’ ook nog eens wordt aangekondigd dat de Philharmonie Zuid-Nederland, tot nu toe gefinancierd uit incidentele middelen, vanaf 2025 ten laste van de cultuurbegroting zal komen, en achter de continuering van Brabant C vraagtekens worden gezet.[11] En zonder dat zelfs maar een poging wordt gedaan om al die bezuinigingen te relateren aan de uitgesproken ambities.
Toen in 2020 VVD, CDA en Forum voor Democratie hun coalitieakkoord presenteerden sprak oud-hoogleraar regionale economie Frans Boekema zijn grote zorg uit: ‘Brabant is alleen interessant als vestigingsplaats voor (inter)nationale bedrijven als er ook sprake is van een levendige, gevarieerde en volwaardige culturele sector. Als het bestuursakkoord van het nieuwe provinciebestuur wordt uitgevoerd, ben ik bang dat we de slogan Booming Brabant voortaan kunnen vergeten.’[12] Ik ben bang dat hij weinig reden heeft om na de publicatie van Levendig Brabant 2030 minder bezorgd te zijn.

Indringende vragen
Natuurlijk, ik begrijp best dat financiële krapte, mee veroorzaakt door het uitgeput raken van de Essent-gelden, de provincie kan dwingen tot een zekere soberheid. Maar die krapte verklaart niet de keuzes die de provincie maakt, verklaart niet dat Brabantse bestuurders keuzes maken die zo anders zijn dan die van bestuurders elders in het land. En uiteraard, bestuurders hebben het recht om, mits democratisch gelegitimeerd, weinig, minder of zelfs niets aan cultuur uit te willen geven. Maar het minste wat je van ze mag verwachten is dat zij een helder verhaal hebben over waarom en hoe ze willen bezuinigen en hoe zich die bezuinigingen verhouden tot de beleidsdoelstellingen die ze hebben. Het doet het vertrouwen in de politiek geen goed als bezuinigingen worden weggemoffeld achter een muur van mooie woorden en glimmende ambities die, in het licht van die bezuinigingen, alleen maar als loos kunnen worden betiteld. Daar mogen politici in de aanloop naar de Provinciale Statenverkiezingen dus indringend op bevraagd worden.

 

Referenties
1Mark Rutte op 3 mei 2010, bij het in eerste instantie mislukken van de gesprekken tussen VVD, CDA en PVV.
2Wim Boonstra, ‘Modern Monetary Theory’. RaboResearch Economisch Onderzoek 26 juli 2019; Algemene Rekenkamer, Staat van de Rijksverantwoording 2018. Den Haag, 15 mei 2019.
3Agenda van Brabant. Traditie en technologie. Den Bosch, april 2010.
4Cf. Agenda van Brabant, blz. 39.
5Jet Duenk en Annick van Tilburg, Cultuuragenda van Brabant voor 2020. Kaderstellende nota voor provinciaal cultuurbeleid. 1 mei 2013. De provincie onderschreef daarmee de uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek door onder meer de Atlas voor Gemeenten (G. Marlet, De aantrekkelijke stad. Nijmegen, 2013; G. Marlet en C. van Woerkens, Atlas voor gemeenten. De 50 grootste gemeenten van Nederland op 40 punten vergeleken. Nijmegen 2012) en het Centraal Planbureau (H. de Groot, G. Marlet, C. Teulings en W. Vermeulen, Stad en land. Den Haag, 2011), die laten zien dat het aanbod van kunst en cultuur in hoge mate bepalend zijn voor de concurrentiepositie van steden.
6Cor Wijn, Bastiaan Vinkenburg, Wubbo Wierenga, Anne van Heerwaarden & Milan Terwisscha, Op weg naar Herpositionering. Visie van Berenschot op de rol van de provincies in het culturele bestel. Utrecht, november 2022.
7Levendig Brabant 2030. Integraal beleidskader cultuur, sport en vrijetijd (Den Bosch, november 2022), blz. 4, 33, 57.
8Levendig Brabant, blz. 20.
9Bo Broers, Henk Vinken, Gosuin van Heeswijk(red.), Waarde van Cultuur 2022 (Tilburg 2022), blz. 113-120, 149-160; cf. Chris van Koppen, ‘Leg uit of pas aan!’, 26 juni 2022.
10Detaillering cultuurlasten gemeenten en provincies 2020-2021. CBS, 11 november 2022.
11Levendig Brabant, blz. 57, 62, 64.
12Frans Boekema, ‘Booming Brabant? Vergeet het maar.’ Brabants Dagblad 16 mei 2020.

Schade van de coronacrisis

Wat is je werkelijke schade?

De Stichting Artiesten Belangen Centrum vertegenwoordigt bij uitstek die artiesten die momenteel in de problemen kunnen komen door de maatregelen rondom de corona. Is het overmacht, is het slecht beleid, of een vrijwillige keuze omdat we zo lekker vrij willen zijn.
Eigenlijk doet dat er niet toe. We zitten in de boot en kunnen er niet van af. Het enige wat we kunnen doen is ons er zo goed mogelijk doorheen slaan. Daarom zijn we op zoek naar de verhalen.-Hoeveel optredens zijn er afgezegd?
-Wat is de daarbij geleden schade?
-Wat doe je om toch wat inkomen te vergaren?
-Wat doe je met de afgezegde optredens?
-Zijn er ook andere oplossingen die je problemen kunnen verminderen?
-Ken je de wegen al naar de hulploketten?- Alle informatie is welkom
– Ben je ZZP’er? Vul dan vooral dit formulier in van de Kunstenbond: https://kunstenbond.typeform.com/to/YdKUkmMet vriendelijke groetenLeon Lutterman

Artiesten alleen opleiden met baangarantie

Een collega van mij post regelmatig extreemrechtse artikelen op Facebook. Linkse partijen en ideeën hebben voor hem afgedaan, sterker die hebben het gedaan. Die hebben ervoor gezorgd dat er een tsunami aan vreemdelingen ons land en onze cultuur bedreigen. Onze cultuur is dan de zogenaamde joods/christelijke cultuur onder leiding van Zwarte Piet. Het is niet een soort Gerard Joling, daarvan kan je nog verwachten dat hij met zijn vermogen zich iets rechtser opstelt.

Mijn collega is een artiest die zijn optredens bij elkaar moet scharrelen, daar soms wel, soms niet in slaagt en aan het eind van het jaar te weinig overhoudt om voor een pensioen te kunnen sparen. Een standaard artiest, een die als hij AOW krijgt verzucht: “eindelijk een vast inkomen”. Hij heeft zijn opleiding aan de Rietveld Academie afgerond.

Hoe kan het nu dat zo’n artiest zich toch voelt aangetrokken tot extreemrechtse standpunten?

Het antwoord dat ik in tal van zijn artikelen terugvind is zijn grote teleurstelling in zijn opleiding. De opleiding heeft niet dat gebracht wat hij ervan verwachtte. Hij heeft er leren beeldhouwen, maar dat bracht geen brood op de plank, noch “liet het de schoorsteen roken” (CO2 uitstoten, want het maakt niet uit voor het klimaat.)

Laat in nou niet meteen meedoen en zeggen: “die opleidingen hebben het gedaan”. We leven nou eenmaal in een land waar vraag en aanbod op elkaar worden afgestemd. Als er veel vraag is naar artiestenopleidingen, is er ook aanbod. Dat kunnen we de aanbieders nauwelijks kwalijk nemen.

De maatschappij wil echter ook dat een opleiding opleidt voor de arbeidsmarkt en daar ook op aansluit. Een opleiding moet naar een baan leiden. Gezien het voorbeeld van mijn collega (57) is dat al vele jaren niet meer het geval. Er is maar 1 concertpianist per jaar nodig en er worden er 100 opgeleid. Dat zorgt voor 99 teleurgestelden.  Zo is het helaas bij veel van de kunst en cultuuropleidingen. Er zijn er maar 1 of 2 van nodig en ze worden in veelvoud opgeleid.

Minister Plasterk heeft tien jaar geleden de opleidingen hier al eens op aangesproken.

Laten wij als Artiesten Belangen Centrum dat nu weer doen. Wij zouden liever zien dat de toekomstige artiest wordt opgeleid door een succesvolle voorganger, in een soort meester-gezel structuur. Dat lijkt ons beter dan zoals het nu is: dat er een hele klas wordt opgetuigd om één artiest succesvol te laten zijn.

Leon Lutterman

Artiesten extra kwetsbaar voor #metoo.

De tenor, de dirigent, de castingdirector en de filmproducent. De eerste overeenkomst is dat ze allemaal met artiesten werken. Artiesten die graag willen, zo graag zelfs dat ze er alles voor over hebben om in de schijnwerpers te staan.

Een tweede overeenkomst is dat ze alle vier de verleiding niet konden weerstaan om van hun positie misbruik te maken. Daarbij wel vergetend (3e overeenkomst) dat ze zelf ook in de schijnwerpers stonden.

Drie aspecten die nadere bestudering verdienen met als doel om in de toekomst #metoo in de artiestenwereld te verminderen of zelfs te voorkomen: bewustwording bij de beslissers, weerbaarheid bij de artiesten zelf en de invloed van “de schijnwerpers”.

Om met dat laatste te beginnen. Nog niet zo gek lang geleden was alles wat artiesten deden geconcentreerd op dat ene punt op het podium waar de spot op stond. Daar moest alles gebeuren. Daar kon het publiek je zien en daar moest je je ook laten zien. Alles wat buiten die kleine lichtcirkel gebeurde was onzichtbaar voor het grote publiek. U kunt zelf de parallel trekken voor film of televisie. Met de komst van de zogenaamde “roddelbladen” werd die spot behoorlijk vergroot. Het publiek keek mee achter de schermen en in het privéleven van de artiest. Het internet ging zelfs nog verder, ook de kleedkamer was niet meer heilig. Kortom: de ruimte waarin artiesten zich “privé” kunnen bewegen is in de afgelopen 40 jaar behoorlijk veel kleiner geworden. Met als gevolg dat de ruimte die het publiek kan bekijken vele malen groter is geworden. Zo groot zelfs dat we ons nu afvragen wanneer de grens bereikt is. Bestaat er nog wel privacy voor een artiest, of betekent artiest zijn automatisch dat je je privacy moet inleveren? We kennen in Nederland eigenlijk maar één beroep waar dat automatisch voor geldt, namelijk dat van Koning. Deze wordt echter in ruime mate gecompenseerd voor het inleveren van zijn privacy.

Gezien het bovenstaande lijkt weerbaarheid bij artiesten van levensbelang. Op 6 augustus stond in de Volkskrant een ingezonden brief van Florence van de Haar: ‘of ik naakt wil acteren, bepaal ik graag zelf’.  Dit lijkt me het soort weerbaarheid waar we naar op zoek zijn. Zelfbewustheid en eigenwaarde die niet ten koste mogen gaan van carrièrekansen. Florence van der Haar zou in artiestenkringen omarmd moeten worden, in plaats van gemeden. Toch vrees ik dat de eerste reflex die van de vermijding is.

Daarmee komen we bij onze 4 (ongewilde) hoofdrolspelers die de verleiding niet konden weerstaan om hun positie te misbruiken. Daar moet het bewustzijn blijven groeien: wie bovenaan de ladder staat moet het zorgvuldigst manoeuvreren. Want zodra die ladder valt heeft dat altijd consequenties. Gelukkig is er het meldpunt van de Stichting Artiesten Belangen Centrum, om bij sprake van (seksueel) misbruik dit bespreekbaar te maken. Artiesten hebben hiermee ook de mogelijkheid om zich beter te informeren. Tenslotte kennen we vooral in onze branche cowboys, charlatans en praatjesmakers.

Leon Lutterman

Verdienen artiesten een ander verdienmodel?


Vincent van Gogh heeft zijn hele leven als schilder gewerkt en je zou verwachten dat zijn schilderijen er voor zorgde dat hij ook een goede boterham had. Niets is minder waar. Van Gogh verdiende bijna niets aan zijn schilderkunst. Hij mocht blij zijn dat hij door zijn broer onderhouden werd, anders had hij helemaal geen boterham gehad.

Zelfs in 2019 zijn artiesten nog steeds afhankelijk van een broer, een mecenas of van “het publiek”. Er is geen instantie die artiesten voorziet in zijn of haar onderhoud, zodanig dat die artiest echt alleen maar met zijn kunst bezig hoeft te zijn. Het grootste deel van zijn tijd is de artiest kwijt aan het verkopen van zijn werk, of van zichzelf. Ik kan dat uit eigen praktijk beamen.

Nu had ik het geluk dat ik een redelijk populaire kunstvorm beoefende, ik deed geen pantomime, verteltheater of op de natuur geïnspireerde choreografie. Allemaal kunstvormen waarvan ik zeker weet dat het de artiest heel veel inspanning kost om tot een redelijk niveau te komen.

Ook deze kunstvormen verdienen een kans in het nu door commercie verschraalde kunstveld.

Daarom pleit het Artiesten Belangen Centrum voor een instantie die gelden kan genereren om ook de kunstvormen die minder populair zijn te financieren. Daarbij pleiten we ook voor het terug brengen van orkesten en gezelschappen die provinciaal gefinancierd worden.

In de periode Brinkman heeft de overheid 250 miljoen bezuinigd op de kunst en de cultuur. Dit was destijds pure noodzaak, zei de minister toen. Het geld was op. Wel beloofde hij, dat als het weer beter zou gaan met de economie dat geld stante pede terug zou komen.

Blijkbaar gaat het nog steeds slecht met de economie en is het sindsdien slecht blijven gaan met de economie, want van dat geld heeft de kunst en de cultuur nooit meer iets terug gezien. Inmiddels zijn er kunstvormen verdwenen en heeft een enkele provincie nog een beroepsorkest, een dans- of theatergezelschap.

Het zou een fluitje van een cent moeten zijn voor de huidige regering om het verschraalde kunstaanbod weer op te schalen en artiesten weer zekerheid bieden in een gezelschap of met een basisinkomen.

Om terug te komen op mijn vraag in de titel, het antwoord is duidelijk: Ja!

Leon Lutterman

Livemuziek in de horeca staat los van geluidsoverlast


Vorige week ging er een petitie rond voor meer livemuziek in de horeca. Als Stichting Artiesten Belangen Centrum kunnen wij zo’n petitie natuurlijk alleen maar ondersteunen. Ieder plek die artiesten een podium biedt is welkom. Maar was deze petitie wel bedoeld om meer livemuziek in de horeca ten gehore te laten brengen?

De tekst van de petitie luidt: “De huidige wet- en regelgeving maakt het organiseren van live-muziek  in de horeca vrijwel onmogelijk…. daarom vraagt de petitie aan de gemeentelijke en landelijke politiek om nieuwe wet en regelgeving.

Met de huidige wet- en regelgeving wordt blijkbaar bedoeld de activiteitenwet uit 2008. Hierin staat heel duidelijk waar horecabedrijven aan moeten voldoen in het geval van livemuziek. Namelijk een Decibelgehalte tussen de 95-115 Db, waarbij ook nog eens duidelijk is vastgelegd waar gemeten moet worden. Bijvoorbeeld niet in de W.C. van de buurman, maar in zijn woonkamer.

Met de wet van 2008 in het achterhoofd is het toch een stuk moeilijker om de petitie voluit te steunen en vragen we ons af waar het hier echt om gaat.

Goede livemusici kennen de grenzen van het aantal decibellen  en zullen deze dus nooit overschrijden. Het enige probleem voor de horeca is dat dit soort musici een prijs hebben. Horeca ondernemers zijn zelden bereid deze prijs te betalen en dus wordt er geklaagd over de regelgeving. Een regelgeving die als je dat neutraal bekijkt eigenlijk behoorlijk redelijk is.

Je zult een hoop herrie moeten maken voor je op 115 DB zit. Op goede geluidsapparatuur zit bovendien een Decibel meter. Voor nog geen € 25,00 kan de ondernemer ook zelf zo’n meter aanschaffen. Dan weet hij altijd precies of hij goed zit. Maar dat zal wel weer een te grote investering zijn, die de horecaondernemer op kosten jaagt.

Het wordt tijd dat deze ondernemer eens investeert in kwaliteit in plaats van in kwantiteit. Dat wil zeggen: een billijke gage voor musici en investeren in het tegengaan van geluidsoverlast.

In Ierland gold heel lang de wet dat horecagelegenheden moesten sluiten om 22.00 uur. Uitzondering op die regel was de livemuziek. Had je livemuziek mocht je tot na middernacht open blijven. Met als gevolg dat er in heel Ierland livemuziek in de kroegen was.

Als we nou eens een petitie uit lieten gaan om de regelgeving in die zin aan te passen, hier in Nederland, dan doe je pas echt iets voor de livemuziek.

Leon Lutterman