Arbeidsmarktrelevantie van mbo-opleidingen


Conclusies en aanbevelingen

Kenschets van de arbeidsmarkt voor artiesten

De arbeidsmarkt voor artiesten en podiumkunstenaars bestaat uit verschillende segmenten en kent een scheve en wisselvallige verdeling van werk en inkomsten. Het arbeidsmarktperspectief van een mbo-artiestenopleiding moet tegen deze achtergrond beoordeeld worden.

De arbeidsmarkt voor artiesten en podiumkunstenaars kent ten eerste een normatieve, culturele segmentering die wordt bepaald door het onderscheid tussen gesubsidieerde kunsten en commercieel amusement. Dat onderscheid is niet absoluut en om verschillende redenen aanvechtbaar. Het is echter nog steeds sterk van invloed op het doel waarmee en de manier waarop muziekuitvoeringen, theatervoorstellingen, films, televisieprogramma’s en dergelijke worden gemaakt en beleefd. Er is een drempel tussen beide domeinen die verhindert dat bedrijven, ondernemers en artiesten zich in hun activiteiten gemakkelijk van de ene naar de andere kant bewegen -uitzonderingen daargelaten.

Ten tweede is de arbeidsmarkt voor artiesten en kunstenaars net als andere sectorale arbeidsmarkten te typeren naar de mate van structurering. Artiesten en kunstenaars zijn als vaklieden werkzaam voor diverse werk- en opdrachtgevers, verwerven hun vaardigheden doorgaans niet binnen één bedrijf of groep bedrijven en moeten er over het algemeen zelf voor zorgen dat ze hun kwalificatie op peil houden. De arbeidsmarkt voor artiesten en kunstenaars is overwegend als ongestructureerde beroepsdeelmarkt te beschouwen, die op onderdelen en voor bepaalde groepen de trekken kan krijgen van een gestructureerde beroepsdeelmarkt (vaste arbeidsrelaties) of van een ongunstige restmarkt (‘voor jou tien anderen’). Bedrijfsdeelmarkten komen in de wereld van entertainment en podiumkunsten nauwelijks voor.

Inkomsten van artiesten die zijn aangewezen op tijdelijke contracten en losse optredens (de ongestructureerde markt) worden in sterke mate bepaald door de wisselende en ongelijke vraag. Naar sterren en idolen aan de bovenkant van de markt is altijd veel vraag en voor hen wordt veel betaald, maar die status is lang niet altijd permanent. Aan de onderkant van de markt zijn er veel artiesten zonder landelijke bekendheid die veel moeite moeten doen om hun agenda gevuld krijgen met betaalde klussen.Veel en dik betaald werk staat tegenover weinig en slecht betaald werk en de verdeling van werk en inkomsten is scheef: velen hebben amper voldoende werk en verdienen er matig mee, een kleine groep is zeer in trek en verdient heel goed.

Omvang van de arbeidsmarkt voor artiesten

Er zijn geen publicaties beschikbaar met betrouwbare statistische gegevens over de omvang en samenstelling van de totale populatie van artiesten en podiumkunstenaars en over de omvang en samenstelling van de vraag naar hun diensten. Kwantitatieve informatie die wel via publicaties beschikbaar is, is niet specifiek genoeg (bijvoorbeeld statistische informatie van het CBS) of heeft juist betrekking op specifieke groepen binnen de populatie van podiumkunstenaars en artiesten (bijvoorbeeld cabaretartiesten, jazzmusici of pas afgestudeerden van het hbo-kunstvakonderwijs).

Zo valt op basis van verschillende bronnen alleen te zeggen dat er ten minste 3.600 uitvoerende kunstenaars in dienstverband (vast of tijdelijk) werkzaam zijn in de podiumkunsten en dat er ten minste 16.000 podiumkunstenaars en artiesten in de sector Cultuur en media werken. Over de samenstelling van de populatie van podiumkunstenaars en artiesten naar opleiding en bedrijfsgroep valt weinig te zeggen omdat gepubliceerde resultaten van representatief onderzoek onder deze hele populatie ontbreken. Alleen de Enquête Beroepsbevolking van CBS zou zulke resultaten kunnen bevatten, maar daartoe zou een secundaire analyse op het microdatabestand nodig zijn, die niet voorzien is in de opzet van dit onderzoek.

De informatie over het aantal personen dat als artiest werkzaam is en het aantal werkgevers en opdrachtgevers van deze artiesten is gebrekkig, maar het ontbreekt volledig aan informatie over het aantal vacatures voor artiesten. Deze informatie is gezien de aard van het aangeboden werk en het soort contracten ook heel lastig te verkrijgen: het betreft veelal (zeer) tijdelijke contracten, korte series en eenmalige optredens. Zo is het om verschillende redenen ook onmogelijk om vast te stellen hoe groot de vervangingsvraag (de vraag die ontstaat doordat personeel vertrekt of met pensioen gaat) en de uitbreidingsvraag (de vraag die ontstaat door groei van het bedrijf) naar artiesten is. De arbeidsmarkt voor ambulante artiesten heeft wat dit betreft de trekken van een restmarkt die fluctueert met de algemene of sectorale economische conjunctuur en niet met de structurele vraag van afzonderlijke, grote bedrijven op wat langere termijn.

De toekomstige vraag naar mbo-artiesten

Het is te verwachten dat artiesten met een mbo-opleiding vooral emplooi zullen vinden op de ongestructureerde en ten dele gestructureerde beroepsdeelmarkt in de amusementswereld en de vrijetijdsindustrie. De professionele podiumkunsten zullen grotendeels het domein blijven van kunstenaars met een hogere beroepsopleiding in de kunsten. Inhoud en omvang van nieuwe mbo-opleidingen voor artiesten moeten dus afgestemd worden op het karakter van de arbeidsmarkt in de amusementswereld en de vrijetijdsindustrie. Dat geldt zowel voor de opleiding ‘op school’ als voor de beroepspraktijkvorming. Nauwe aansluiting van de opleiding op de aard, het ritme en de cultuur van de sectorale bedrijvigheid is noodzakelijk. Die aansluiting zal niet in de laatste plaats op sectoraal niveau georganiseerd moeten worden omdat afzonderlijke bedrijven -bijvoorbeeld artiesten- en evenementenbureaus- niet altijd in staat zullen zijn om voldoende continuïteit en volledigheid in de begeleiding te bieden.
Nauwe samenwerking tussen het Platform MBO Kunstonderwijs en belangrijke branche- en werkgeversorganisaties is geboden.

Omdat er geen betrouwbare statistische informatie beschikbaar is over de totale vraag naar artiesten, laat staan over vacatures en de vervangings- en uitbreidingsvraag, is het onmogelijk om over een langere periode trends in de vraag naar artiesten vast te stellen en de ontwikkeling van die vraag te voorspellen. Alleen waar afzonderlijke grote bedrijven een oligo- of monopsonie vormen, is de vraag rechtstreeks afhankelijk van die bedrijven. De musicalproductie in Nederland is een goed voorbeeld. Een onderwijsinstelling die een specifieke musicalopleiding start, doet er dus goed aan om de eindtermen en de uitstroom van deze opleiding van tevoren af te stemmen op de vraag van een paar permanente musicalproducenten. De vraag naar de meeste andere artiesten, die zijn aangewezen op tijdelijke contracten en losse optredens in de amusementswereld en de vrijetijdsindustrie, wordt gevormd door uiteenlopende en wisselende werk- en opdrachtgevers. Hun behoefte aan artiesten fluctueert met de omvang en aard van hun activiteiten, en die is veel sterker afhankelijk van de algemene economische conjunctuur en de ontwikkeling van de sector als geheel, dan van bedrijfsintern personeelsbeleid. Artiestenbureaus, boekingskantoren en evenementenbureaus zijn wel een belangrijke constante factor op die markt, als bemiddelaar, maar net zo goed afhankelijk van de fluctuerende vraag (zie IJdens, 1993; IJdens, 2002, pp. 79-82).

Wie een beroepsopleiding voor het artiestenvak doet, kán er vanwege het zeer flexibele en wisselvallige karakter van de arbeidsmarkt in de amusementswereld en de vrijetijdsindustrie niet zeker van zijn dat hij continu voldoende passend werk zal hebben. Hij moet erop voorbereid zijn dat hij steeds op zoek moet naar nieuw werk voor uiteenlopende werk- en opdrachtgevers. Het is allerminst realistisch om te verwachten dat men na de opleiding snel een vaste baan zal vinden als artiest. Op de ongestructureerde beroepsdeelmarkt komt het aan op het competitieve vermogen dat men van zichzelf heeft en/of op school en in de praktijk verwerft. Dat is overigens inherent aan dit type arbeidsmarkt en kan niet worden opgevat als een argument tegen een mboopleiding voor artiesten.

De arbeidsmarkt voor artiesten met een mbo-opleiding biedt niet alleen weinig werkzekerheid, maar belooft ook geen riante inkomsten. Het is riskant voor leerlingen en voor opleidingen om hun beeld van die arbeidsmarkt te laten bepalen door de sterren en idolen die volop -maar dikwijls ook tijdelijkin de kijker staan. De inkomsten van een artiest met een mbo-opleiding zullen -enkele jaren na het afstuderen- gemiddeld dichter bij het wettelijk minimumloon liggen dan bij het salaris van de doorsnee schoolverlater van het hoogste mbo-niveau.

De legimitatie van een mbo-opleiding voor artiesten berust voor wat betreft de arbeidsvraag naar die artiesten in de eerste plaats op de verwachting dat de vraag naar allerlei vormen van amusement in de postindustriële samenleving alleen maar verder zal toenemen, in een ritme dat afhankelijk is van de algemene economische conjunctuur. In de tweede plaats mag verwacht worden dat artiesten met een beroepsopleiding, ook op mbo-niveau, zich in toenemende mate zullen onderscheiden van artiesten die het zonder beroepsopleiding proberen.

Het zou riskant zijn om op basis van deze verwachtingen, die zich niet in harde cijfers laten vertalen, veel opleidingsplaatsen aan te bieden, overal in het land. In plaats daarvan verdient het aanbeveling om zulke opleidingen alleen aan te bieden in regio’s met een betrekkelijk sterke concentratie van amusements- en vrijetijdsbedrijven en zowel het aantal opleidingsplaatsen als de inhoud van de opleiding nauw af te stemmen op de feitelijk aanwezige arbeidsvraag van die bedrijven. De aanwezigheid en de opnamecapaciteit van adequate leerbedrijven zouden een doorslaggevend criterium moeten zijn voor de toelating van een opleiding. Het is weliswaar niet uit te sluiten dat het aanbod de vraag schept -een goed argument om ‘het gewoon te doen, ervoor te gaan’, zoals een ondernemer van een artiestenbureau in de enquête onder VECTA-leden schreef-, maar dan wel behoedzaam, stap voor stap en met de ogen open. Door zo voorzichtig te beginnen, is proefondervindelijk, zonder valse verwachtingen te wekken, vast te stellen wat de markt met mbo-artiesten doet. Het streven van onderwijsinstellingen naar een groter aandeel van de leerlingenmarkt is daarentegen een slechte drijfveer, die nadelig kan uitpakken voor de leerlingen in kwestie maar ook voor de opleidingen zelf.

Positionering van de mbo-artiestenopleiding

Bij de ontwikkeling van een mbo-artiestenopleiding dient de samenhang tussen de normatieve segmentering van het werkveld -gesubsidieerde kunsten versus commercieel amusement- en de competenties van artiesten voorop te staan. De aansluiting tussen opleiding en werkveld vraagt om marktgerichte profilering van de mbo-artiestenopleiding als opleiding voor het amusementsvak, de vrijetijdsindustrie en aanverwante vormen van bedrijvigheid.Wat een artiest wil, kan en doet, is voor het publiek beter zichtbaar en relevanter dan wat hij weet. Het primaat van houdingsaspecten en vaardigheden vraagt in de eerste plaats om een soortelijke profilering van de mbo-artiestenopleiding en in de tweede plaats om de overdracht van voldoende vakbekwaamheid. Voor zover het om hetzelfde type technische vaardigheden gaat als in het hoger beroepsonderwijs (noten lezen, acteren voor camera, stembeheersing, samenwerken en dergelijke) en er differentiatie is in de vraag naar deze vaardigheden op een bepaald niveau, kán de mbo-artiestenopleiding in individuele gevallen een opstap naar een hbo-kunstvakopleiding zijn. Doorstroming mag in individuele gevallen niet uitgesloten worden, maar moet niet bepalend zijn voor het ambitieniveau van de opleiding.

De mbo-artiest zal zich qua kennis, vaardigheden en houding vooral (in gunstige zin) moeten onderscheiden van de artiest die zonder beroepsopleiding emplooi probeert te vinden in de amusementswereld en de vrijetijdsindustrie. De mbo-artiestenopleiding kan een toegevoegde waarde hebben als zij nauw aansluit bij de praktijk en oriëntatie van dit werkveld. Kwalificatieprofielen en opleidingsprogramma’s moeten vanuit die praktijk worden opgesteld en vormgegeven.

De praktische en directe aansluiting tussen (leer)bedrijven en opleiding zal meer kans van slagen hebben als de mbo-artiestenopleiding een landelijk herkenbaar en legitiem profiel krijgt. Een mbo-schoolverlater met een artiestenopleiding moet kunnen profiteren van een positieve en sterke uitstraling van de merknaam ‘mbo-artiest’. Dat merk zou moeten staan voor de vaardigheid om het publiek professioneel en met genoegen te vermaken, alleen en in teamverband met anderen. Associaties van de mbo-artiestenopleiding met de ‘hogere kunsten’ zullen daar niet bij helpen. De vestiging van een sterk merk vraagt om een doelgerichte, consistente en collectieve marketingstrategie.

Leren door ervaring

Informatie over de arbeidsmarktpositie en de beroepspraktijk van schoolverlaters van de mbo-artiestenopleiding in de eerste jaren na hun opleiding -hoe ze aan werk komen, wat voor werk ze doen en wat ze ermee verdienen- wordt in principe verzameld in het kader van lopend monitoronderzoek naar de arbeidsmarktpositie van mbo-schoolverlaters in het algemeen, in opdracht van de Bve Raad. De ervaring met vergelijkbaar onderzoek naar de arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van de hbo-kunstopleidingen heeft geleerd dat de afwijkende beroepspraktijk van kunstenaars en de eigen aard van de arbeidsmarkt in de kunsten niet goed uit de verf komen als er gebruik gemaakt wordt van een vragenlijst voor schoolverlaters van alle opleidingen. Dit was de reden om een specifiek onderzoeksinstrument voor het kunstvakonderwijs te maken: de Kunstenmonitor.Voor onderzoek naar de beroepspraktijk en arbeidsmarkt van mbo-artiesten geldt hetzelfde. De eigen aard van het werkveld en de arbeidsmarkt voor artiesten vraagt om specifiek onderzoek dat zo dicht mogelijk bij de praktijk blijft en toch vergelijkingen met andere sectoren mogelijk maakt.

Betrouwbare informatie over de arbeidsmarktpositie van mbo-artiesten is belangrijk voor de verdere ontwikkeling van mbo-opleidingen op dit gebied én voor de jonge mensen die het aangaat, juist omdat het zo’n wisselvallige en diffuse markt is. Onderzoek naar de arbeidsmarkt van mbo-artiesten zou echter niet alleen gericht moeten zijn op de situatie van afgestudeerden, maar ook op het arbeidsmarktgedrag van werkgevers en intermediairs en op de positionering en marketing van de desbetreffende opleidingen.

U kunt het volledige rapport hier downloaden Arbeidsmarktrelevantie-van-mbo-opleidingen